Mr. drs. Johan de Wit is onze voorganger. Hij is in Leiden en in Kampen opgeleid tot jurist en theoloog. Naar eigen zeggen heeft hij zijn theologische studie ervaren als een heel uitgebreide cursus algemene ontwikkeling.
De verbeelding waartoe de menselijke geest in staat is, blijft hem verwonderen en vanuit die verwondering spoort hij ons aan tot zelfonderzoek.
Alles begint en eindigt bij het kennen van jezelf en wat ons is overgeleverd uit de oude boeken en met name de leringen en uitspraken van Jezus helpen ons daarbij. Door het filter van de man uit Nazareth kunnen wij de wereld anders zien dan wij gewend zijn en dat is, aldus Johan de Wit, het grote geheim van religieus zijn.
De vrijzinnigheid is voor hem de enige geloofsrichting waarin het raadsel van de verhouding tussen God en mens en ons bestaan in deze wereld op een aanvaardbare en voorstelbare manier ter sprake gebracht wordt.
Kern
Als mensen hebben wij een binnenwereld, dat wat in onszelf omgaat, en een buitenwereld. Dat wat op ons afkomt vanuit het dagelijks leven dat wij leiden.
Tussen die twee werelden ontstaat vaak spanning, soms zelfs ondraaglijke spanning en het gebeurt maar al te vaak dat mensen daaraan bezwijken. Ze trekken zich terug, doen niet meer mee en vervallen in een soort terugggetrokkenheid die ze niet bevredigt, maar ze in ieder geval een soort van rust geeft.
Ze missen het besef van nog een andere wereld, nog een andere werkelijkheid en dat gemis maakt ze alleen, vervreemd en niet in staat tot een afgewogen waardering van wat er nu eigenlijk met ze aan de hand is. Ze vluchten in de verlokkkingen van de marketeers, maar uiteindelijk blijft de bevrediging achterwege. De door de marketeers gemanipuleerde mens is een eenzame consument die nooit de voldoening vindt die hij zoekt, omdat hij is afgesneden van de wereld die religie voor hem kan openen.
Maar religie is de beoefening van de meest fantastische eigenschap die ons als mensen is meegegeven toen wij geschapen werden: de mogelijkheid om ons met onze geest iets voor te stellen dat niet bestaat, maar ons raakt en en aanspoort tot bezinning op wat en wie wij zijn.
Preek
Bijbeltekst: 2 Samuel 11:2-4, 2 Samuel 11: 14-18 en 2 Samuel 12: 1-7
Het verhaal van David en Bathseba is een van de bekendste uit het OT. Dat is natuurlijk niet toevallig, want het heeft alle ingrediënten van een heel herkenbaar drama. Het begint bij de begeerte van koning David om de vrouw van een ander te bezitten, het ontwikkelt zich tot list en bedrog van David om de echtgenoot van zijn verboden geliefde uit de weg te ruimen en het eindigt met de terechtwijzing van David door God zelf uit de mond van de profeet Nathan.
Meestal wordt dit verhaal zo uitgelegd dat hier de zonde van de begeerte in het spel is en die zonde wordt bestraft zonder aanziens des persoons, ook een koning kan zich daaraan niet onttrekken. Maar er zitten nog heel veel andere elementen in het verhaal. Begeerte en overspel spelen eigenlijk niet zo'n grote rol in dit drama. David, oosters potentaat en plaatsbekleder van God, die al een hele harem bezit, wordt op het eerste gezicht verliefd en wil ook deze vrouw aan zijn harem toevoegen. Dat is voor iemand in zijn positie helemaal geen zonde, het was in die tijden het goed recht van een koning.
Maar hij krijgt met een probleem te maken als hij merkt dat Bathseba al de vrouw van iemand anders is. En dan ontvouwt zich het drama ten volle. David geeft zijn legeraanvoerder Joab opdracht om Uria de Hettiet, de man van Bathseba, in de vuurlinie op te stellen en er zo voor te zorgen dat hij sneuvelt. En het plan werkt, Uria vindt de dood in de strijd.
Niet lang daarna verschijnt Nathan de profeet op het toneel. Hij vertelt David een parabel met een aloud thema: het verhaal van de rijke die de arme uitbuit en zich macht toeëigent. David kiest in zijn antwoord partij voor de underdog. Iets dat je kunt verwachten van een goedgunstige koning die zelf een zoon van het volk is. David is dus eigenlijk toch wel goeie vent.
De sexuele component speelt in deze vertelling niet zo'n belangrijke rol als wel vaak wordt aangenomen. David was geen preutse man en kreeg echt geen last van zijn geweten als hij zich tebuiten ging aan de lusten des vlezes. Nee, het is eerder zo dat de hoofdpersoon zich later schaamt over de gevoelloosheid waarmee hij heeft geopereerd.
Nathan wist dat. Met zijn parabel en het daarop volgende gesprek met zijn koning ontmaskert hij hem als de moordenaar die in het geheim doodt, als iemand die achter een facade van vroomheid het leven van anderen manipuleert en uitbuit. Hij houdt geen preek. Hij uit geen rechtstreekse beschuldigingen. Hij doet een beroep op Davids betere zelf, op zijn rechtvaardigheidsgevoel. Hij weet dat David in wezen een goed mens is en het de eigenschap van een goed mens is dat hij in staat is omzichzelf aan te klagen.
Nathan de profeet maakt hier op een heel subtiele en effetieve manier gebruik van het mechanisme van schaamte dat bij mensen hoort. Door het schaamtegevoel van David verandert er iets in hem, een verandering die door zijn eigen persoon to stand wordt gebracht. Nathan is hier niet zozeer de verontaardigde profeet, hij is eerder een psycholoog met een grote intuïtie voor de meest doeltreffende benadering van David die zich van zijn slechtste kant heeft laten zien.
David schaamde zich. Psychologisch gezien is er een verschil tussen schuld en schaamte. Schuldgevoelens hebben te maken met angst, zijn eigenlijk een bijzondere vorm van angst. Wie zich schuldig voelt, weet dat hij een grens, een algemeen aanvaarde norm of gebod heeft overschreden en de gevolgen daarvan vreest hij.
Maar bij schaamtegevoelens ligt het veel genuanceerder, want daar gaat het om een conflict tussen de manier waarop je je hebt gedragen en de manier waarop je zou willen dat je je gedroeg. Het conflict speelt zich hier niet af tussen jou en je omgeving, zoals dat met schuldgevoelens vaak is, maar in jou zelf: het ideaalbeeld dat je van jezelf hebt is beschadigd door wat je hebt gedaan. Je voldoet niet aan je eigen hoogste normen en dat voelt als een mislukking. Je gaat door de grond, je schaamt je dood, het is alsof je aan je zelf wordt getoond in heel je foute gedrag.
Schuld en schaamte zijn niet hetzelfde. Schuld speelt vooral een rol waar het gaat om algemeen gedeelde voorschriften over moraal en gedragsregels. Schaamte daarentegen heeft te maken met het geschonden vertrouwen in jezelf. Dat wat voor jou perssonijk hoog in het vaandel stond, juist dat heb je verloochend en je kunt het alleen jezelf verwijten. Geen groter verwijt dan zelfverwijt, het is erger om in je eigen ogen te hebben gefaald dan in de ogen van de mensen om je heen.
Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat onze cultuur meer met schuld bezig is dan met schaamte. Steeds weer duiken berichten op waarin aan de schuldvraag heel veel aandacht wordt besteed. Er is iets helemaal mis gegaan, het blijkt dat in belangrijke sectoren van de samenleving de hand met de regels wordt gelicht en de reactie daarop is vrijwel altijd: deugen de regels wel, moet er niet meer toezicht komen om herhaling te voorkomen? Daar waar iets grondig mis is, tracht men eerst de zaken onder de pet te houden om pas daarna, als het echt niet anders kan, schoorvoetend toe te geven dat er fouten zijn gemaakt. Dat beeld tref je aan bij financiële wanpraktijken van banken, bij nalatigheid en onverschilligheid van overheidsinstellingen, bij medische missers en bij omissies in de jeugdzorg. De voorbeelden zijn talloos, de lijst kun je nog veel langer maken.
Wat is hier nu ten diepste aan de hand? In vrijwel alle berichtgeving over wangedrag of ombarmhartighed van overheidsoptreden ligt de nadruk op de vraag welke algemene norm is overtreden en wat de straf daarvoor moet zijn. De overtreders verweren zich met een beroep op gangbare gebruiken en normen, hoogst zelden geven zij er blijk van dat zij zichzelf een verwijt maken van wat door hun toedoen aan anderen of het publiek is aangedaan. Geen schaamte maar verdediging, mede gestimuleerd door de verzekeringen tegen beroepsaansprakelijkheid. Wie zich schaamt voor zijn gedrag, geeft schuld toe en dan trekt de verzekeringsmaatschappij haar handen van je af. De polisvoorwaarden schrijven voor dat je je fouten pas toegeeft als de verzekering dat toestaat. Maar dit terzijde, als een van de kenmerken van de manier waarop alles tot belangen is teruggebracht.
De algemene regels, de algemene waarden en normen, het zijn voorschriften van buitenaf en ze maken kennelijk geen deel meer uit van het persoonlijke ideaalbeeld van individuele mensen. Het is zelfs zo dat de mensen die die algemene normen nog wel koesteren in het beeld dat zij vanzichzelf willen hebben, al gauw als naïef en niet geheel meer bij de tijd worden neergezet.
Dit is niet goed. Je kunt het verkeer tussen mensen onderling niet in goede banen leiden met alleen maar regels van buitenaf. De gesteldheid van mensen, de mate van onderlinge welwillendheid die zij tegenover elkaar in acht willen nemen, die zijn beslissend voor de wijze waarop wij samenleven.
Religie speelt in dit alles een cruciale rol. Maar religie is uit onze belangstelling verdwenen. Omdat mensen religie verwarren met bijgeloof, iets dat niet echt bestaat en daardoor niet de moeite waard is om er kennis van te nemen. Een grote misvatting, want religie is de enige brug die we hebben tussen onze wereld en de wereld die we niet kennen maar die we o zo graag zouden willen leren kennen.
Laat mij dit verduidelijken. Als mensen hebben wij een binnenwereld, dat wat in onszelf omgaat, en een buitenwereld. Dat wat op ons afkomt vanuit het dagelijks leven dat wij leiden.
Tussen die twee werelden ontstaat vaak spanning, soms zelfs ondraaglijke spanning en het gebeurt maar al te vaak dat mensen daaraan bezwijken. Ze trekken zich terug, doen niet meer mee en vervallen in een soort terugggetrokkenheid die ze niet bevredigt, maar ze in ieder geval een soort van rust geeft.
Ze missen het besef van nog een andere wereld, nog een andere werkelijkheid en dat gemis maakt ze alleen, vervreemd en niet in staat tot een afgewogen waardering van wat er nu eigenlijk met ze aan de hand is. Ze vluchten in de verlokkkingen van de marketeers, maar uiteindelijk blijft de bevrediging achterwege. De door de marketeers gemanipuleerde mens is een eenzame consument die nooit de voldoening vindt die hij zoekt, omdat hij is afgesneden van de wereld die religie voor hem kan openen.
Maar religie is de beoefening van de meest fantastische eigenschap die ons als mensen is meegegeven toen wij geschapen werden: de mogelijkheid om ons met onze geest iets voor te stellen dat niet bestaat, maar ons raakt en en aanspoort tot bezinning op wat en wie wij zijn.
Religie heeft niets te maken met de realiteit, maar ook niets met waanvoorstellingen over niet bestaande dingen. Religie is een beteugelde fantasie vanuit de collectieve verbeelding van de menselijke geest en zijn geschiedenis. Wie dit niet begrijpt, begrijpt zichzelf niet en valt ten prooi aan de verkopers van zogenaamd geluk en welbevindenen. En blijft vervolgens achter met de vraag: was dat nu alles?
Religie, vooral vrijzinnige religie, weet dat over God niets anders te zeggen valt dan dat we niet weten wat of wie God is. Tegelijkertijd weten vrijzinnigen dat wij in een oneindig en onbegrijpelijk universum leven en wij alleen maar zeker weten dat wij, als mensen in dat oneindige en onbegrijpelijke universum, eindig zijn. De oneindigheid drukt ons met de neus op de feiten: het maakt ons opmerkzaam op onze eigen eindigheid en onze beperktheid van begrip.
Het menselijk antwoord daarop is onze verbeelding. We nemen de wereld om ons heen waar met onze ogen, oren, handen en verstand en we scheppen daar een nieuwe wereld uit.
Gebouwen, tempels en graven, gereedschap, kunstwerken, laboratoria, het geeft ons stof om mee te werken. En we werken ermee om onze verbeelding in werking te zetten. Zonder bibliotheken zouden we geen theologie hebben. Zonder ooit geformuleerde leerstelligheden zouden we geen nieuwe uiteg daarvan kunnen bedenken.
Als religie wegvalt, verdwijnt de verbeelding over de plaats van de mens in het ontzagwekkende concept dat de schepping is. Maar het is juist die verbeelding die ons duidelijk maakt hoezeer wij afhankelijk zijn van de machten waarop wij geen vat hebben. Wie dat besef heeft, en vele vrijzinnigen hebben dat, beschouwt zijn eigen menszijn niet als de maat van alle dingen en durft zich af en toe oprecht te schamen omdat hij niet leefde naar het ideaalbeeld dat hij er vanzichzelf op nahield.